153
©2000 Nokia Mobile Phones. All rights reserved.
Schermindicatoren
De schermindicatoren geven aan welke functie er momenteel op de
telefooninterface actief is. De volgende indicatoren worden weergegeven als
de telefoon gereed is voor gebruik en er geen tekens op het scherm zijn
ingevoerd.
OPERATOR
Geeft aan in welk cellulair netwerk de telefoon momenteel wordt gebruikt.
en balk
Geeft de huidige signaalsterkte aan op de locatie waar u zich bevindt. Hoe
meer balken er zichtbaar zijn, des te sterker het signaal.
en balk
Geeft de lading van de batterij aan. Hoe meer balken er zichtbaar zijn, des te
voller de batterij.
Opbellen
U kunt alleen gesprekken voeren en ontvangen als de telefooninterface is
ingeschakeld, er een geldige SIM-kaart in de communicator is geplaatst en de
communicator zich in het servicegebied van het cellulaire netwerk bevindt.
1 Toets het netnummer en abonneenummer in van de persoon die u wilt
bellen. Als u een fout maakt, kunt u de cijfers een voor een wissen door
meermalen op Clear (Wissen) te drukken of alle cijfers wissen door op
Clear te drukken en deze toets ingedrukt te houden.
Voor internationale gesprekken drukt u eerst twee keer snel achter elkaar
op . Het ‘+’-teken voor internationale gesprekken verschijnt op het
scherm. Zo kiest de netwerkcentrale de juiste toegangscode voor het
desbetreffende land. Toets het landnummer, netnummer en
abonneenummer in.
2 Druk op om het nummer te kiezen.
3 Zodra het telefoonnummer verdwijnt en de tekst Call 1 (Gesprek 1) wordt
weergegeven, is de verbinding tot stand gebracht.
Tijdens een gesprek kunt u met de toetsen en het volume van het
gesprek verhogen of verlagen.
Opmerking: in sommige netwerken kan het
internationale alarmnummer 112 zonder SIM-kaart
worden gebeld. Neem hiervoor contact op met de
netwerkexploitant. Zie ”Noodoproepen” op pagina
183 voor meer informatie over alarmnummers.